Biodiversiteitscertificaten: een kans voor tropische bossen?

In het kader van de “One Forest Summit” neemt ATIBT deel aan de werkzaamheden rond “Innovatieve financiering”, een gelegenheid om de rol van gecertificeerde concessiehouders als instandhoudingsactor en de noodzaak om innovatieve financieringsmechanismen te ontwikkelen in herinnering te brengen.

In het kader van “One Forest Summit” organisatie die op 1 en 2 maart in Libreville wordt gehouden, is ATIBT bij de werkgroep “Innovatieve financiering” betrokken. Er worden nieuwe toezeggingen en concrete initiatieven verwacht inzake de ontwikkeling van innovatieve financieringsbronnen, met name door het verkennen van marktgerichte oplossingen voor het behoud van de biodiversiteit.

Dit is een goede gelegenheid om het standpunt van ATIBT ter zake in herinnering te brengen.

Gecertificeerde bosbeheerders als actoren van behoud

ATIBT vertegenwoordigt de gecertificeerde tropische bosbouwsector en onder zijn leden bevinden zich bosbeheerders in het Congobekken en het Amazonegebied. Wij steunen de strijd tegen ontbossing en het behoud en herstel van tropische bossen die essentieel zijn om de CO2-uitstoot te verminderen en de veerkracht van natuurlijke ecosystemen en koolstofputten te versterken. Het behoud van tropische bossen is ook essentieel voor het behoud van de biodiversiteit, de instandhouding van de watervoorraden, de verbetering van de voedselzekerheid en de instandhouding van de bestaansmiddelen van de plaatselijke bevolking. De rol van ecosystemen kan dus niet simpelweg worden samengevat als het vastleggen van koolstof.

Onze leden hebben doeltreffende maatregelen genomen voor duurzaam sociaal en milieuvriendelijk bosbeheer via erkende certificeringsregelingen zoals PEFC (PAFC in het Congobekken) en FSC. Via deze aanpak willen wij herinneren aan de rol van gecertificeerde bosbeheerders als instandhoudingsactoren. Door maatregelen zoals het behoud van bossen met een hoge beschermingswaarde, het toezicht op hun concessies, de strijd tegen stroperij en het beheer van de jacht, de toepassing van een beheersplan op basis van exhaustieve inventarissen, het toezicht op de uitstoot van broeikasgassen door activiteiten en publiek-private partnerschappen of partnerschappen met erkende natuurbeschermingsorganisaties, houden deze bosbeheerders de biodiversiteit in stand (dit wordt nu door talrijke studies bewezen). Dit model is vernieuwend omdat het zowel economische rentabiliteit als milieuvoordelen mogelijk maakt. Het zijn dan de bosbouwbedrijven zelf die bijdragen tot de instandhouding. Dit model moet dus worden erkend als een deel van de oplossing, naast “klassieke” instandhoudingsmaatregelen zoals beschermde gebieden en nationale parken.

Deze benaderingen worden echter niet op hun juiste waarde geschat, en er kan worden geconstateerd dat de duurzame bosbouw- en houtsector geen toegang heeft tot koolstoffinanciering zoals die door de mechanismen van de “vrijwillige koolstofmarktcertificering” wordt opgevat. Er zijn momenteel immers maar weinig projecten voor duurzaam bosbeheer geregistreerd met normen voor koolstofcertificering. Een van de eerste belemmeringen voor de ontwikkeling van deze projecten is het aantonen van additionaliteit, d.w.z. het idee dat het “project” (in dit geval verbeterde beheerspraktijken) niet mogelijk zou zijn geweest zonder koolstoffinanciering. Hoewel dit mogelijk is, zou het voor concessies die reeds als duurzaam zijn gecertificeerd moeilijker zijn om additionaliteit aan te tonen dan voor concessies waarvoor geen instandhoudingsmaatregelen gelden en die een groot risico op ontbossing lopen, die eerder aan de additionaliteitscriteria zullen voldoen. Dit roept een eerste vraag op: maken koolstofcertificeringsmechanismen het behoud van tropische bossen mogelijk?²

Bovendien is de geloofwaardigheid van koolstofkredieten voor bosbouwprojecten, en van koolstofcompensatie in het algemeen, in twijfel getrokken door recente kritiek. Bovendien maakt de uitgifte van koolstofkredieten deel uit van een “compensatie”-logica (een koper gebruikt de kredieten om zijn eigen emissies te compenseren).

Er gaan nu echter stemmen op om van deze logica af te stappen en in plaats daarvan te spreken van “bijdrage” aan de wereldwijde inspanning om de klimaatverandering te bestrijden, die niet alleen een wereldwijde vermindering van de emissies, maar ook de bescherming van de biodiversiteit inhoudt. Deze logica van bijdragen in plaats van compensaties werd namelijk bepleit tijdens COP27. Men zou dan spreken van een “koolstofbijdrage” of een “biodiversiteitsbijdrage”, bijvoorbeeld gefinancierd in de vorm van certificaten die geen recht geven op compensatie.

In dat opzicht zijn wij het eens met de analyse van Alain Karsenty, onderzoeker bij CIRAD en actief lid van ATIBT, die vindt dat de logica van compensatie plaats moet maken voor een logica van bijdrage (aan collectieve inspanningen om de planeet te behouden). Hij stelt voor de term “koolstofkredieten” te vervangen door “positieve-impactcertificaten” die betrekking hebben op koolstof, biodiversiteit en sociale kwesties (welke voordelen voor de lokale gemeenschappen?).

ATIBT is ook betrokken bij het OBC-initiatief (Organization for Biodiversity Certificate), dat tot doel heeft een operationeel instrument te creëren voor de beoordeling van lokale positieve effecten op de biodiversiteit of op de draagkracht van de biodiversiteit, op basis van een voorgestelde methodologie die gebaseerd is op technische en wetenschappelijke consensus.

Daarom is het absoluut noodzakelijk alternatieve financieringsstrategieën en instandhoudingsmaatregelen uit te voeren om de koolstofvoorraden en de biodiversiteit in deze kwetsbare bossen veilig te stellen.

ATIBT gelooft in de ontwikkeling van het concept van “biodiversiteit, klimaat en sociale positieve impact certificaten” (een geschiktere formulering dan “koolstofkredieten” of “biodiversiteitskredieten”), die door bedrijven kunnen worden gebruikt als aanvulling (en niet als vervanging) van hun inspanningen om hun eigen koolstof- of biodiversiteitsvoetafdruk te verminderen.

Koolstoffinanciering, nog een kans voor gecertificeerde concessies? Hoewel het onderwerp minder recent is en reeds uitgebreid besproken, maakt de kwestie van de koolstoffinanciering toch deel uit van de beschouwingen die het ATIBT via zijn commissie voor koolstof en biodiversiteit voert. Een groot deel van de discussie ging over zogenaamde “REDD+”-projecten ter voorkoming van ontbossing, d.w.z. instandhoudingsprojecten ter voorkoming van een (meestal ongeplande) dreiging van ontbossing of aantasting van bossen. Bosconcessiehouders, vooral die met bestaande duurzame beheerspraktijken, passen niet in dit type project. 

Er zijn echter andere mogelijkheden voor bosconcessiehouders om te profiteren van koolstoffinanciering via zogenaamde “IFM”-projecten (Improved Forest Management). Dit soort projecten betreft bijvoorbeeld de toepassing van zogenaamde “RIL-C”-praktijken (Reduced Impact Logging for Climate Change mitigation), het verhogen van de rotatietijden en van D ), het verhogen van de rotatietijden en DMA’s, het omzetten van bossen met een lage productiviteit in bossen met een hoge productiviteit, het onderbrengen van bepaalde gebieden in de concessie onder natuurbehoud, enz. Er bestaan tot dusver te weinig IFM-projecten, de methodologieën zijn complex en er zijn technische belemmeringen (bv. aantonen dat zonder koolstoffinanciering de verbetering van de praktijken niet zou hebben plaatsgevonden) die bosconcessiehouders tegenhouden. De Commissie koolstof en biodiversiteit onderzoekt hoe deze belemmeringen kunnen worden weggenomen en hoe investeerders in contact kunnen worden gebracht met projectleiders ter plaatse.